In een restaurant willen jij en een vriendin bij het raam zitten. Wat vraag je? (Beleefd verzoek, kunnen), Je gaat naar de directeur. Je klopt op de deur. Wat vraag je? (toestemming vragen, mogen/ binnenkomen), Je kind eet een ijsje. Je wilt even proeven. Wat vraag je? (toestemming vragen, mogen), In een volle bus wil je zitten, maar er liggen tassen op de bank. Wat vraag je? (beleefd verzoek, kunnen), Je wilt de buurvrouw koffie of thee geven. Wat vraag je? (willen), Je wilt je buurvrouw een stuk appeltaart geven. Wat vraag je? (willen), In een volle bus sta je op voor een oude man. Wat vraag je? (willen), Je oude buurvrouw staat voor de deur. Je nodigt haar uit . Wat zeg je? (willen/ binnenkomen), Je wilt samen met je vrienden naar een café gaan. Wat zeg je? (voorstellen, zullen), Je vrienden spreken heel snel Nederlands met elkaar. Je verstaat ze niet. Wat zeg je? (kunnen), Je vrienden zijn dit weekend vrij. Jij moet werken. Wat zeg je? (moeten), Je vriend wil roken. Jij ziet het bord. Wat zeg je? (verbieden) (mogen), Je hebt dorst. Je wilt stoppen om iets te drinken. Wat zeg je?  (moeten), Je kinderen spelen op straat. Je wilt gaan eten. Wat zeg je? (moeten/ binnenkomen).

Nederlands in gang H.6 modale werkwoorden

Classifica

Carte a caso è un modello a risposta aperta. Non genera punteggi validi per una classifica.

Stile di visualizzazione

Opzioni

Cambia modello

Ripristinare il titolo salvato automaticamente: ?