koning - Het is koningsdag. De ... is jarig., koningin - De vrouw van de koning, oranje - Ik koop voor koningsdag een ... jas. Dat is een mooie kleur., vrijmarkt - Ik koop spullen op de ..., geld - Ik verkoop spullen op de vrijmarkt. Ik kan veel ... verdienen., wapperen - Ik zie veel vlaggen. De vlaggen ... in de wind., vieren - "Wat ... we?" - 'De koning is jarig!',

Classifica

Stile di visualizzazione

Opzioni

Cambia modello

Ripristinare il titolo salvato automaticamente: ?