1) Wij .................. geen tijd. a) zijn b) hebben 2) Jullie ................. te laat. a) zijn b) hebben 3) Ik .............. ziek. a) ben b) heb 4) Hij ......................... mijn broer. a) is b) heeft 5) Het huis ........... te koop. a) is b) heeft 6) Jullie ................ een boek gekocht. a) zijn b) hebben 7) De kinderen ............ blij. a) zijn b) hebben 8) Jij ............ altijd honger. a) hebt b) bent 9) Zij ..... verliefd op elkaar. a) zijn b) hebben 10) Wij ............... morgen test. a) zijn b) hebben

Papan mata

Gaya visual

Pilihan

Tukar templat

Pulihkan autosimpan: ?