1) Ik (komen) op bezoek a) kom b) komt c) komen 2) Jij/U (komen) laat binnen. a) komen b) kom c) komt 3) Hij/zij (komen) vroeg op school. a) kom b) komt c) komen 4) Wij (komen) altijd op de fiets. a) komt b) kom c) komen 5) Ik (zien) een regenboog. a) zie b) ziet c) zien 6) Jij/ U (zien) veel sterren. a) zien b) zie c) ziet 7) Hij/zij (ziet) de eerste bloemen. a) zie b) ziet c) zien 8) Wij (zien) de bergen. a) ziet b) zie c) zien 9) Ik (maken) schilderijen. a) maken b) maakt c) maak 10) Jij/ U (maken) graag knutsels. a) maken b) maakt c) maak 11) Hij/zij (maken) veel doelpunten. a) maken b) maak c) maakt 12) Wij (maken) het eten klaar. a) maken b) maak c) maakt

Papan mata

Gaya visual

Pilihan

Tukar templat

Pulihkan autosimpan: ?