Waar: Ik haal 1 keer per week pizza. Ik eet hem alleen op., Ik heb een cadeautje gekocht. Het is voor mijn zus., De krant ligt op tafel. Ik moet hem nog lezen., Het huiswerk? Ik heb het nog niet gemaakt., Het openbaar vervoer in Nederland is heel goed. Ik gebruik het dagelijks., Is de hond binnen? Ja, hij ligt op zijn mat., Heb je mijn sleutels gezien? Ik had ze op tafel gelegd., Niet waar: Dat is een lekker ijsje! Ik eet hem met slagroom., De computer is belangrijk voor je werk. Ik heb het elke dag nodig.., Hij heeft een nieuw huis. Hij heeft hem op internet gevonden., Waar is mijn pen? Ik heb hij gisteren in mijn tas gedaan., Ik ben mijn woordenboek kwijt. Ik kan ze niet vinden., Ik heb nieuwe schoenen gekocht. Zij kostten 150 euro., Heb je de auto gebruikt ? Hem heeft geen bezine meer.,

de sprong thema 4: verwijzen met hij, hem, het, ze

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?