1) De man ____ koffie. (drinken) a) drink b) drinken c) drinkt d) drinket e) drinkent 2) De cursisten _____ de les. (begrijpen) a) begrijp b) begrijpt c) begrijpen d) begrijpent 3) Ik ______ een woord. (zeggen) a) zegt b) zeggen c) zegget d) zeg 4) Hannah en Anna _______. (luisteren) a) luister b) luisteren c) luistert 5) Ik __________ in Haarlem. (wonen) a) woon b) woont c) wonen 6) De buurvrouw ____________ 2 kinderen. (hebben) a) heb b) hebben c) heeft d) hebt 7) Hij ________ op school. (zijn) a) bent b) is c) zijn d) heeft 8) De docent __________ de woorden op de computer. (typen) a) typ b) typen c) typet d) typt 9) De dokter ____________ een groot huis. (hebben) a) heb b) hebben c) hebt d) heeft 10) Ik _____________ de woorden. (zeggen) a) zegt b) zeg c) zeggen

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?