1) Volgens de normering van het Zwem-ABC moet de rol voorover netjes worden uitgevoerd (recht voor je in het water komen). a) juist b) onjuist 2) Bij het Zwem-ABC is duiken (kopsprong) bij het A-diploma Zwem-ABC gewenst, maar niet verplicht. a) juist b) onjuist 3) De essentie van de hurksprong is dat je hoofd boven water blijft. a) juist b) onjuist 4) Voor zwemdiploma B moet je bij de borstcrawl minimaal 1 keer ademhalen a) juist b) onjuist 5) Volgens de normering van het Zwem-ABC moet bij de hoekduik (hoofdwaarts richting de bodem gaan) de beweging verticaal worden uitgevoerd. a) juist b) onjuist 6) Volgens de normering van het Zwem-ABC mag je door het gat in het zeil zwemmen met borstcrawlbeenslag. a) juist b) onjuist 7) Volgens de normering van het Zwem-ABC moeten de armen bij het voetwaarts zakken gestrekt boven het hoofd te zijn. a) juist b) onjuist 8) Volgens de normering van het Zwem-ABC moet bij het onder water zwemmen het gehele lichaam onder water zijn. a) juist b) onjuist 9) Een organisatie met de licentie Zwem-ABC heeft één Examinator Nationale Zwemdiploma’s in dienst. a) juist b) onjuist 10) Een organisatie met de licentie Zwem-ABC mag zelf weten hoeveel examinatoren bij het diplomazwemmen aanwezig zijn. a) juist b) onjuist 11) De Examinator Nationale Zwemdiploma’s hoeft niet per se aanwezig te zijn bij het diplomazwemmen. a) juist b) onjuist 12) De Examinator Nationale Zwemdiploma’s mag taken delegeren aan collega’s, maar over het wel of niet slagen beslist hij alleen. a) juist b) onjuist 13) De Examinator Nationale Zwemdiploma’s en de gedelegeerde rapporteren allebei over het examen richting de Nationale Raad Zwemveiligheid. a) juist b) onjuist 14) Wanneer een gedelegeerde vindt dat een kind ten onrechte een zwemdiploma krijgt uitgereikt, kan hij dat aangeven en voorkomen. a) juist b) onjuist 15) Bij het diplomazwemmen worden bij voorkeur geen lijnen gebruikt. a) juist b) onjuist 16) De bovenkant van het gat in het zeil begint op 0,75 m van de bovenkant van het zeil. a) juist b) onjuist 17) Een kind mag tijdens het diplomazwemmen een onderdeel één keer uitvoeren. a) juist b) onjuist 18) De proeven uit de examenprogramma’s mogen in een willekeurige volgorde worden uitgevoerd. a) juist b) onjuist 19) Tijdens het diplomazwemmen mag je een circuit als organisatievorm gebruiken. a) juist b) onjuist 20) De minimale wateroppervlakte van het bassin moet voor het diplomazwemmen 180 m2 zijn. a) juist b) onjuist 21) De waterdiepte van het bassin moet voor het diplomazwemmen in ieder geval 1.40m zijn. a) juist b) onjuist 22) Voor Zwemdiploma A moeten kinderen een T-shirt met korte mouw, een korte broek en schoenen dragen. a) juist b) onjuist 23) De kledingeisen voor Zwemdiploma A en C verschillen nauwelijks, bij C wordt extra een jas gedragen. a) juist b) onjuist 24) Voor een kind dat door oorproblemen niet onder water mag, is het Zwemcertificaat een geschikt alternatief. a) juist b) onjuist 25) Voor een kind dat een arm mist, is een Zwemcertificaat de enige optie. a) juist b) onjuist 26) Voor het halen van een Zwemcertificaat maakt het niet uit welke onderdelen je wel en niet beheerst. a) juist b) onjuist 27) De aanvraag voor het diplomazwemmen voor een Zwemcertificaat werkt op dezelfde manier als voor het ‘gewone’ diplomazwemmen. a) juist b) onjuist 28) Een kind moet alle onderdelen van het examenprogramma voldoende uitvoeren om een diploma te krijgen. a) juist b) onjuist 29) Het maakt niet uit op welk tijdstip een organisatie het diplomazwemmen wil organiseren. a) juist b) onjuist 30) Het diplomazwemmen moet tenminste 16 dagen tevoren worden gemeld bij de Nationale Raad Zwemveiligheid. a) juist b) onjuist 31) Per groep kinderen mag de uitvoering van het diplomazwemmen niet langer duren dan 2,5 uur. a) juist b) onjuist 32) Het maximaal aantal kinderen voor het diplomazwemmen voor het Zwemdiploma A is 90. a) juist b) onjuist 33) De resultaten van het diplomazwemmen moeten binnen 7 dagen door de organisatie worden doorgegeven aan de Nationale Raad Zwemveiligheid. a) juist b) onjuist 34) Een kind dat nog geen Zwemdiploma A heeft, mag niet meedoen aan het examen voor Zwemdiploma B. a) juist b) onjuist 35) Een kind kan op één dag maximaal twee zwemdiploma’s halen. a) juist b) onjuist 36) Tijdens het diploma zwemmen heeft een kind een onderdeel niet met een voldoende afgelegd. Hij mag dit onderdeel herkansen. a) juist b) onjuist 37) De kledingeisen bij het A diploma en het C diploma zijn gelijk. a) juist b) onjuist 38) Tijdens de uitvoering van de borstcrawl voor het B diploma hoeft een kind geen adem te halen. a) juist b) onjuist 39) Voor het A diploma is de uitvoering van de kopsprong gewenst, maar niet verplicht. a) juist b) onjuist 40) De schoolslag voor het C diploma moet uitgevoerd worden met het gezicht en uitademing in het water. a) juist b) onjuist 41) Je mag je armen gebruiken bij het gekleed op de rug zwemmen voor het B diploma. a) juist b) onjuist 42) Bij het drijven op de borst mag er ademgehaald worden. a) juist b) onjuist 43) Het maakt niet uit hoe een kind onderwater zwemt om door het gat te gaan. a) juist b) onjuist 44) De gelicentieerde examinator mag het gesprek met de ouders van een gezakte kandidaat delegeren aan een collega. a) juist b) onjuist 45) Tijdens het diplomazwemmen mogen maximaal 5 gelicentieerde examinators aanwezig zijn. a) juist b) onjuist 46) Bij de uitvoering van de rugcrawl voor Zwemdiploma A is een asymmetrische beenbeweging niet beslist noodzakelijk. a) juist b) onjuist 47) Bij de uitvoering van de borstcrawl voor Zwemdiploma C is het belangrijk dat een kandidaat minimaal één keer een zijwaartse ademhaling laat zien. a) juist b) onjuist 48) Bij het drijven op de borst mag er ademgehaald worden. a) juist b) onjuist

Zwem-ABC

Scorebord

Visuele stijl

Opties

Template wisselen

Automatisch opgeslagen activiteit "" herstellen?