de ader - buis in je lijf waar bloed doorheen stroomt, bobbelig - met bultjes, de hechting - een draad waarmee een wond is dichtgenaaid, helen - weer beter worden; genezen, klappertanden - bibberen waardoor je tanden zachtjes tegen elkaar tikken, kleinzerig - al bang voor een beetje pijn, het litteken - streep op je huid op de plek waar je een wond hebt gehad, onsmakelijk - vies, ontsteken - dik en rood worden van een wond of een plekje, de schram - een kras op je huid, serieus nemen - ervan uitgaan dat iemand meent wat hij zegt, het speeksel - het vocht in je mond; spuug, stollen - als iets vloeibaars stolt, wordt het hard en stevig, transpireren - zweten, verstopt (neus) - als iets vol zit en niets meer doorlaat, het slijmvlies - een dun laagje op verschillende plaatsen in je lichaam dat slijm maakt, snotteren - huilen met een gesnik en gesnuit, de luchtweg - buis waardoor de lucht in je longen komt, naar - vervelend, akelig - heel vervelend, besmetten - ziekte op iemand overbrengen; aansteken, grieperig - verkouden zijn en koorts hebben, kriebelig - een kietelend gevoel, overstromen - overlopen, knipperen - je ogen snel achter elkaar open- en dichtdoen, de traanbuis - een klein gangetje tussen je ogen en je neus, het ooglid - stukje huid dat je oog bedekt als je het dichtdoet, het mankement - iets waardoor het niet goed is of niet goed werkt, de oorzaak - dat waardoor het gekomen is, het gevolg - iets wat vanzelf gebeurt doordat er eerst iets anders is gebeurd,

Tabela rankingowa

Motyw

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?