1) De lerares vond het niet leuk dat ik grapjes ... a) deed b) maakte 2) Ik heb niet veel tijd om feestjes te ... want ik moet veel studeren. a) maken b) vieren c) doen 3) Ik was toen zeker dat ik van kleine bedrijven ... a) houd b) hielde c) hield d) houden e) heb gehouden 4) Ik ... het bedrijf in 2012. a) verlaatte b) verliet c) ging weg 5) We waren ... weg ... het ziekenhuis. a) op ... naar ... b) in de ... aan ... c) aan de ... in ... 6) Ik heb op vakantie .... Griekenland doorkruist. a) al b) alle c) allemaal d) heel e) hele 7) Ik kijk niet teveel naar het ... , maar naar de toekomst. a) vroeger b) verleden tijd c) verleden d) vroegere tijd

autor:

Tabela rankingowa

Styl wizualny

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?