1) Waar kom jij vandaan? 2) Wat vind je lekker? 3) Wanneer ga jij naar zee? 4) Wanneer ga jij naar de markt? 5) Waarom ga jij naar les? 6) Wie zijn jouw docenten? 7) Wie is jouw moeder? 8) Wat vind je leuk? 9) Waarom ga je naar jouw familie? 10) Hoe reis je naar Utrecht? 11) Hoe vaak ga je naar Utrecht? 12) Welke winkel vind je goedkoop? 13) Hoeveel schoenen heb je? 14) Hoe lang ben jij? 15) Hoeveel stoelen staan in jouw huiskamer? 16) Hoelang woon je in Nederland? 17) Waar doe jij boodschappen? 18) Hoelang duurt een dag? 19) Hoe gaat het met je? 20) Welke kleding vind je mooi? 21) Hoe vaak ga je naar de tandarts? 22) Hoe ga je naar de supermarkt? 23) Hoe heet de vrouw van koning Willem-Alexander? 24) Hoe warm is het buiten?

Oefening met vraagwoorden, TaalCompleet A1, hoofdstuk 1 tm 7

autor:

Tabela rankingowa

Motyw

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?