Mijn  - Ik heb een hond. ___ hond heet Bruno., Haar - Elise heeft een vriendin. ___ vriendin heet Katja., Zijn - Hans heeft een auto. ___ auto is klein., uw - Meneer, wat is ___ telefoonnummer?, je / jouw - Hoi Joris, mag ik ___ telefoonnummer?, ons - We pakken ___ boek., onze - We gaan met ___ auto naar het feest., je (jullie) - Jullie maken ___ huiswerk., hun - Geert en Elise hebben foto's van ___ vakantie.,

Possessief pronomen 1 (kopie)

Tabela rankingowa

Motyw

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?