Hebben: helpen, hebben, geven, proberen, kopen, ruilen, nemen, wonen, zien, gebruiken, drinken, eten, Zijn: aankomen, vertrekken, trouwen, gaan, komen, blijven, beginnen, stoppen, gebeuren, zijn, Hebben / zijn (richting): fietsen, rijden, lopen, wandelen, zwemmen,

A1 hebben of zijn?

Ranking

Estilo visual

Opções

Alterar modelo

Restaurar arquivo salvo automaticamente: ?