1) Tijs loopt naar de keuken. a) Tijs b) loopt c) naar d) de e) keuken. 2) Hij hoort een zacht geluidje. a) Hij b) hoort c) een d) zacht e) geluidje. 3) Het geluid komt uit de kast. a) Het geluid b) komt c) uit d) de e) kast. 4) De kastdeur gaat open. a) De kastdeur b) gaat c) open. 5) Er zit iets tussen het brood. a) Er b) zit c) iets d) tussen e) het f) brood. 6) Hij ziet er goed uit. a) Hij b) ziet c) er d) goed e) uit. 7) Een muis knabbelt van de kaas. a) Een muis b) knabbelt c) van d) de e) kaas.

Wat is de persoonsvorm? #MeesterMax

Таблица лидеров

Визуальный стиль

Параметры

Переключить шаблон

Восстановить автоматически сохраненное: ?