au printemps - in de lente, en été - In de sommer , en automne - In het herfst, en hiver - In de winter , le visiteur - De bezoeker, la foule - de menigte, près de (nombre) - bijna (+getal), en même temps - tegelijkertijd, Ce que j' ai aimé le plus c' était... - Wat ik het leukst vond, was..., Je n' ai pas du tout apprécier... - Ik kon ...helemaal niet waarderen, C' est à recommander à... - Het is aan te raden voor..., L' un des festivals les plus sympas aux Pays-Bas, c' est... - Een van de leukste festivals in Nederland is...,

Таблица лидеров

Визуальный стиль

Параметры

Переключить шаблон

Восстановить автоматически сохраненное: ?