1) abrupt 2) allengs 3) het dialect 4) de standaardtaal 5) grotendeels 6) krampachtig 7) aanvaardbaar 8) verwant zijn aan 9) afleiden van 10) de wereldtaal 11) je groen en geel ergeren 12) een koekje van eigen deeg krijgen 13) Welke drie hoofdvormen heeft een werkwoord? 14) Benoem de hoofdvormen van werkwoorden in de volgende zin. Van mij heb je goed Nederlands geleerd.     15) Benoem de hoofdvormen van werkwoorden in de volgende zin. Pieter heeft gisteren heel lang gefietst. 16) Benoem de hoofdvormen van werkwoorden in de volgende zin. Morgen ga jij samen met je broertje koekjes bakken. 17) Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Mark vraagt aan Job om een spelletje met hem te spelen. 18) Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Maxim geeft aan Mark makkelijke letters. 19) Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? De meester heeft hem een slecht cijfer gegeven. 20) de uitdrukking 21) het gezegde 22) lyrisch zijn over 23) walgen van 24) de dwaas 25) bizar 26) beschaafd 27) de suggestie 28) bekakt 29) gênant 30) tevens 31) iemand op het verkeerde been zetten 32) Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de zin? Ze hebben jullie gevraagd om mee te doen. 33) Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de zin? Ze verbeteren me steeds. 34) Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de zin? Mag ik hun zeggen hoe gênant dat is. 35) Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de zin? Anne Fleur durft haar niks meer te zeggen. 36) Wat is dubbelzinnig taalgebruik? 37) Welk woord is dubbelzinnig in deze zin? Benoem de twee betekenissen. Op deze calculator kun je rekenen. 38) Welk woord is dubbelzinnig in deze zin? Benoem de twee betekenissen. Ik houd erg van een bal.  39) Welk woord is dubbelzinnig in deze zin? Benoem de twee betekenissen. Mijn moeder maakt de bril vaak schoon.  40) de verrijking 41) de verarming 42) de straattaal 43) de codetaal 44) de vaktaal 45) teren op 46) de mengelmoes 47) stellen 48) absurd 49) wijten aan 50) stukje bij beetje 51) naar hartenlust 52) je amuseren 53) logisch  54) poll  55) Benoem de persoonlijke voornaamwoorden, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de volgende zin. Ik heb haar een cadeau gegeven. 56) Benoem de persoonlijke voornaamwoorden, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de volgende zin. Ik schrijf je een brief over mijn vriendin in Spanje. 57) Benoem de persoonlijke voornaamwoorden, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de volgende zin. Ze vertelden me over hun taal. 58) Benoem de persoonlijke voornaamwoorden, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de volgende zin. Zij pakt het op.

Quiz taal thema 6

autor

Tabela

Vizuelni stil

Postavke

Promeni šablon

Vrati automatski sačuvano: ?