Ik woon in Nederland, want..., Ik vind Nederland leuk, want..., Ik vind Nederland leuk, maar..., Ik vind Nederland niet zo leuk, want..., Ik vind mijn eigen land fijn, want..., Waar woon je liever: in je eigen land of in Nederland? Waarom?, Ik vind twee dingen gek in Nederland: 1. .... en 2....., Ik vind het weer in Nederland (niet) leuk, want..., Ik vind sneeuw ...., want..., Ik kan goed ... en ik kan goed..., Ik vind Nederlands moeilijk, want..., Ik moet Nederlands leren, dus..., Ik leer Nederlands, want..., Ik praat thuis ... (Engels, Arabisch, ...), want..., Veel mensen spreken Engels in Nederland. Ik vind dat ..., want..., Mijn kinderen spreken ..., (Nederlands, Engels, mijn taal, ...) want..., Ik heb liever (niet) online les, want..., Ik vind Nederlandse scholen wel/niet goed, want..., Ik ga (niet) graag naar school, want..., De scholen in Nederland zijn wel/niet anders dan de scholen in mijn land, want..., Ik maak wel/geen huiswerk, want..., Ik vind Scheveningen ...., want ..., Ik vind Amsterdam ...., want..., Ik heb (niet) veel plaatsen gezien in Nederland, want..., Ik wil graag ... zien in Nederland, want..., Ik vind de Albert Heijn ..., dus..., Ik ga (niet) graag naar de Haagse markt, want..., Ik ga (niet) vaak uit eten in een restaurant, want..., Ik zit nooit/soms/vaak op een terrasje, want..., Ik ga nooit/soms/vaak wandelen in een park, want..., In Den Haag vind je veel winkels van verschillende landen. Ik vind dat ..., want..., Ik ga weleens met de bus, de tram of de trein. Ik vind het openbaar vervoer in Nederland ..., want..., Ik vind de OV-chipkaart ..., want..., Ik kan (niet) fietsen, dus..., Ik kan (niet) zwemmen, dus..., Ik vind dat ik wel/niet gezond leef, want..., Ik vind de Nederlandse dokters wel/niet goed, want..., Ik ga liever (niet) naar een dokter in mijn eigen land, want..., Ik ga (niet) vaak op vakantie, want..., Ik zie mijn familie (niet) vaak, want..., Ik woon in Nederland, maar..., Ik spreek wel Nederlands, maar..., Ik spreek soms Nederlands, maar..., Het is vandaag mooi weer, dus..., Het regent vandaag, dus..., Ik heb geen geld, dus..., Ik heb geen tijd, dus..., Ik heb een afspraak met de dokter, dus..., De docent geeft veel huiswerk, dus..., Ik oefen veel op mijn Nederlands, dus..., We krijgen veel huiswerk, maar..., De docent is aardig, maar..., Het is mooi weer, maar..., De bananen zijn in de aanbieding, maar..., De markt is goedkoop, maar..., Deze trui is mooi, maar..., Ik wil graag op vakantie, maar..., Ik ga naar de supermarkt en..., Ik ga naar Amsterdam en..., Ik drink vaak water en..., Ik eet 's ochtends brood en..., Ik spreek een beetje Nederlands en..., Ik heb een afspraak met de dokter en..., 's Ochtends eet ik brood en 's avonds..., Mijn partner is ...jaar en..., Ik kan een trui kopen of..., Ik zal naar Spanje op vakantie gaan of...., Ik eet het liefst .... of...., Zal ik deze appels kopen of...?, Moet ik de dokter bellen of...?.

Spreken - Maar, en, of, want, dus

Tabela

Nasumične karte je otvoreni šablon. On ne generiše rezultate za tabelu rangiranja.

Vizuelni stil

Postavke

Promeni šablon

Vrati automatski sačuvano: ?