1) De arme man eet. a) de b) arme c) man d) eet 2) De kale kapper knipt. a) de b) kale c) kapper d) knipt 3) Rolt de ronde bal? a) rolt b) de c) ronde d) bal 4) Het mooie meisje speelt. a) het b) mooie c) meisje d) speelt 5) Valt de nieuwe pan? a) valt b) de c) nieuwe d) pan 6) Praten de boze buren? a) praten b) de c) boze d) buren 7) Het zwarte klokje tikt. a) het b) zwarte c) klokje d) klikt 8) Het kleine jongetje fietst. a) het b) kleine c) jongetje d) fietst 9) Vliegt het lange vliegtuig? a) vliegt b) het c) zware d) vliegtuig 10) De enge leeuw gromt. a) de b) enge c) leeuw d) gromt

Bijvoeglijk naamwoord (2)

Tabela

Vizuelni stil

Postavke

Promeni šablon

Vrati automatski sačuvano: ?