Waar: Hij blijft thuis want hij is ziek., Hij zegt dat het morgen gaat regenen., Op maandag ga ik naar de kapper., Ik zwem graag maar ik fiets niet graag., Eerst poets ik mijn tanden, dan neem ik een douche., Als ik het koud heb, doe ik een warme trui aan., Je moet op tijd in de les zijn., Niet waar: Hij komt niet naar de les want hij een afspraak heeft., Hij denkt dat woont Amina in Korbeek-Lo., Gisteren wij zijn naar Brussel geweest., Ik ben moe maar ga ik sporten., Eerst ik drink koffie, dan ik kleed mij aan., Als ik ben verkouden, ik drink veel thee met honing., Je mag drinken koffie in de klas.,

Zinsbouw; Staan alle woorden op de juiste plaats of niet?

autor

Tabela

Vizuelni stil

Postavke

Promeni šablon

Vrati automatski sačuvano: ?