1) wij ......... a) loop b) loopt c) lopen d) loopen e) loppen 2) zij ... (2) a) slaapt b) slaap c) slaapen d) slapen e) slappen 3) Hij ...  a) werken b) werkt c) werk d) werkken e) weerken 4) Zij (1) ... a) ga b) gaan c) ganen d) gaat 5) jullie ...  a) klop b) kloppen c) klopt d) klopen e) kloopen 6) Wij ... a) plakken b) plakt c) plak d) plaken e) plaaken 7) ik ... a) telefoneert b) telefoner c) telefoneren d) telefoneeren e) telefoneer 8) De jongens ... a) vaalen b) valen c) val d) vallen e) valt 9) Jij .... a) kopen b) koop c) koopt d) koppen e) koopen 10) Maya en Ahmed ..... a) eet b) eeten c) etten d) eten 11) Jullie ... niet . a) rokken b) rookt c) rook d) rooken e) roken 12) jullie ...  a) knip b) knipt c) knippen d) knipen 13) De lerares ... graag. a) kookt b) kokt c) koken d) kokken e) kook 14) Ik ........ a) danst b) dans c) dansen d) danzen 15) Mijn kinderen ....... niet goed a) hoor b) hoort c) horren d) horen 16) de bus .... niet a) komen b) kom c) komt d) kommen 17) Jullie .... in een huis a) wonnen b) woon c) woont d) wonen 18) Maria ... a) poetsen b) poets c) poetst 19) zij (2) ... a) vertrekt b) vertrek c) vertreken d) vertrekken 20) de auto ... a) stopt b) stop c) stopen d) stoppen

BT 2 - werkwoorden (2)

Rankningslista

Visuell stil

Alternativ

Växla mall

Återställ sparas automatiskt: ?