Correct: ik werk, jij werkt, u werkt, hij werkt, zij werkt, het werkt, wij werken, jullie werken, zij werken, ik woon, jij woont, u woont, hij woont, zij woont, het woont, wij wonen, jullie wonen, zij wonen, ik ga, jij gaat, ga jij?, u gaat, hij gaat, zij gaat, wij gaan, jullie gaan, zij gaan, het gaat, Incorrect: ik werkt, jij werk, u werken, hij werk, zij werk, wij werkt, het werken, jullie werkt, ik woont, jij wonen, u wonen, hij woon, zij woon, het wonen, wij woont, jullie woont, ik gaat, gaat jij?, hij gaan, u ga, zij ga, wij gaat, jullie gaat, het gaan, ik gaan, jij gaan,

Verba vervoegen presens 1

Список переможців

Візуальний стиль

Параметри

Обрати інший шаблон

Відновити автоматично збережене: ?