1) veel mensen wonen dicht bij elkaar a) dichtbevolkt b) katholiek c) de Gouden Eeuw d) de macht 2) spullen kopen en verkopen a) de overstroming b) de politiek c) de macht d) de handel 3) het werk van boeren op het land a) de Afsluitdijk b) het duin, de duinen c) dichtbevolkt d) de landbouw 4) de manier waarop we besluiten nemen in een land a) de politiek b) de veeteelt c) de Gouden Eeuw d) dichtbevolkt 5) het gebied met daarin de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht a) de Randstad b) de politiek c) katholiek d) de Deltawerken 6) het werk van boeren met dieren a) de opstand b) de veeteelt c) het duin, de duinen d) het schip 7) een lange dijk tussen Noord-Holland en Friesland a) de Afsluitdijk b) de handel c) de overstroming d) de Deltawerken 8) grote dijken in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant; deze dijken kunnen open en dicht a) de landbouw b) de Deltawerken c) de politiek d) de watersnoodramp 9) een soort dikke muur die water tegenhoudt a) de slaaf, de slavernij b) de Randstad c) de overstroming d) de dijk 10) bergen van zand dichtbij de zee; ze houden het water van de zee tegen a) de Afsluitdijk b) katholiek c) protestant d) het duin, de duinen 11) water dat over het land heen gaat a) de overstroming b) de Afsluitdijk c) de landbouw d) de godsdienst 12) een stuk land dat is drooggemaakt. Vroeger was er water, nu is er droog land a) de polder b) onafhankelijk c) de politiek d) het schip 13) een heel grote overstroming in Nederland in 1953 a) de watersnoodramp b) de Afsluitdijk c) de dijk d) de handel 14) als je gelooft in God, Jezus Christus en de Bijbel a) christelijk b) de opstand c) de polder d) de slaaf, de slavernij 15) een geloof, bijvoorbeeld: christendom, jodendom, hindoeïsme, islam a) de Gouden Eeuw b) de landbouw c) de godsdienst d) de polder 16) iemand met het christelijke geloof. Hij is lid van de katholieke kerk a) de overstroming b) de watersnoodramp c) de landbouw d) katholiek 17) als je de ... hebt, ben je de baas en kun je zeggen wat anderen moeten doen a) de macht b) de politiek c) christelijk d) katholiek 18) je kunt zelf beslissen; je hebt geen baas a) de overstroming b) het schip c) de dijk d) onafhankelijk 19) iemand met het christelijke geloof, hij is lid van een protestantse kerk a) onafhankelijk b) de opstand c) de overstroming d) protestant 20) een protest; mensen zijn boos op hun leiders en laten dit zien en horen a) het duin, de duinen b) de opstand c) de Deltawerken d) protestant 21) een land zonder koning. Het volk kiest de leider van het land. De leider heet vaak president a) de republiek b) de opstand c) de polder d) de macht 22) de tijd van 1600-1700. In de Gouden Eeuw was Nederland rijk a) protestant b) de Randstad c) de Gouden Eeuw d) de gracht 23) een waterweg in de stad a) de veeteelt b) de landbouw c) de polder d) de gracht 24) een grote boot a) onafhankelijk b) het schip c) de macht d) de politiek 25) een slaaf is iemand die niet vrij is. Hij moet werken, maar hij krijgt geen geld. a) de slaaf, de slavernij b) de dijk c) de overstroming d) protestant

KNM (Taalcompleet) - Woorden par 1.1. t/m 1.5.

Список переможців

Візуальний стиль

Параметри

Обрати інший шаблон

Відновити автоматично збережене: ?