Het huis heeft een schuin dak., Mijn slaapkamer is op zolder. , Opa en oma zitten op de bank., De mand staat op de overloop. , De vrienden spelen in de slaapkamer., De wasmachine staat in de badkamer., De vrouw staat bij de voordeur., Mijn zusje loopt op de trap. , Papa staat in de keuken. , Waar is de hond?.

Tabela rankingowa

Styl wizualny

Opcje

Zmień szablon

Przywrócić automatycznie zapisane ćwiczenie: ?