- Hallo, ____ Sandra. - Hoi, met Jos. ____ gaat het met je? - Goed, en met jou? - Ook goed, dank je. Zeg ____ we binnenkort weer eens ____? - Ja, leuk! - Ik ga naar het strand. Ga je ____? - ____ ga je naar het strand? - Morgen om 12 uur. Kan jij dan ook? - Ja, dat is goed. ____ spreken we af? - ____ mij thuis? - Prima! ____ morgen 12 uur dan! - ____ we naar het café gaan? - Leuk! Zeg Frank, ga je ook ____ naar het café? - ____ gaan jullie naar het café? - Straks over een uurtje. - Nee, ____, dan kan ik niet. Ik moet nog studeren. - Kan je later komen, om 10 uur bijvoorbeeld? - Ja, dat ____ wel. Waar spreken we ____? - ____ café Janssen. - Oké, ____ 10 uur bij café Janssen dan. S - Hallo, met Sandra. K - Hallo Sandra, met Kees. Hoe gaat het met je? S - Goed, en met jou? K - Ook goed. Zeg, ik ga naar het strand. ____ we samen gaan? S - Ja, leuk! ____ ga je? K - Vanmiddag om 14.00 uur. S - O jee, ik werk tot half 2. Kan het ook iets ____? K - Om 15.00 uur dan? S - Ja, dat is goed. ____ spreken we af? K - ____ mij thuis? Dan drinken we eerst nog wat en dan gaan we samen naar het strand. LATER S - Hallo Kees. Sorry, maar ik moet de afspraak helaas ____. Ik moet overwerken. Zullen we anders morgen naar het strand gaan? Dan kan ik ook wat ____, bijvoorbeeld om 12 uur. K - Oh jammer! Ja, dat is goed. We ____ de afspraak naar morgen om 12 uur bij mij thuis. Tot morgen. 1. Ik heb een afspraak om 10.00, maar ik wil graag een afspraak om 9.00 uur. Ik wil ____ afspreken. 2. Ik ____ de afspraak van maandag 10.00 uur naar dinsdag 9.00 uur. 3. Ik moet de afspraak ____. Ik kan niet komen. 4. Ik heb een afspraak om 10.00, maar ik wil graag een afspraak om 11.00. Ik wil ____ afspreken. 5. Ik heb een afspraak op donderdag, maar ik wil een afspraak op woensdag. Ik wil ____ afspreken. 6. Ik ____ de afspraak ____. Ik kom niet op de afspraak. 7. Ik heb een afspraak om 11.00, maar ik kom al om 10.45. Ik kom een beetje ____. 8. Ik heb een afspraak op donderdag, maar ik wil een afspraak op vrijdag. Ik wil ____ afspreken. Een afspraak met de dokter - Goedemorgen, met de ____ van dokter Janssen. Wat kan ik ____ u doen? - Goedemorgen. U spreekt ____ Leonie ter Horst. Ik wil ____ een afspraak maken met de dokter. - Wat is er aan de ____? - Ik heb de laatste tijd vaak ____. - Goed, ik zal even in de ____ kijken.... er is nog ____ op donderdag om 11 uur. Is dat goed? - O jee, dan moet ik naar mijn werk. Kan het ook ____? - Er is nog een ____ om half 9 op donderdag... - Ja, dat is beter. - Goed, het staat ____: aanstaande donderdag om half 9. - Fijn, dan zie ik u donderdag om half 9. - Prima, tot donderdag. Een afspraak met de tandarts - Goedemorgen, met de ____ van de tandarts. Kan ik u ____? - Ja, goedemorgen. U ____ met Peter de Vries. Ik wil graag ____ een afspraak met de tandarts. - Wat is er ____ de hand, meneer? - Ik heb vreselijke ____ en mijn wang is ____ en ik heb koorts. - O jee, dat is inderdaad ____. Ik zal even in de ____ kijken.... kunt u vanmidag om 4 uur? - Ja, dat kan wel. Mag het ook een kwartiertje ____? - Om kwart over vier? Ja hoor, dat is prima. - Goed, tot vanmiddag kwart over vier. Dank u wel. - ____ dank en tot vanmiddag.

Leaderboard

Visual style

Options

Switch template

Continue editing: ?