1. Ik proef met mijn ____. 2. Ik ruik met mijn ____. 3. Ik hoor met mijn ____. 4. Ik zie met mijn ____. 5. Ik sta op mijn ____. 6. Ik loop met mijn ____. 7. Ik schrijf met mijn ____. 8. Op mijn hoofd heb ik ____. 9. Aan mijn handen zitten 10 ____. 10. Aan mijn voeten zitten 10 ____. 11. Mijn ogen, neus en mond zitten in mijn ____. 12. Het eten komt in mijn ____. 13. Ik zit op mijn ____. 1. Met je ogen kun je ____ en ____. 2. Met je oren kun je ____ en ____. 3. Met je neus kun je ____. 4. Met je mond kun je ____. 5. Met je handen kun je ____. 6. Op je voeten kun je ____. 7. Op je billen kun je ____. 1. Wat een lekkere taart! Mag ik een stukje ____? 2. Ik ____ een gek geluid! Het lijkt wel of er een muis in de kamer loopt. 3. Ik praat tegen je, maar je zegt niks. ____ je wel naar me? 4. Hmmm! Ben je aan het koken? Het ____ zo lekker in de keuken. 5. Het is zo donker hier. Ik ____ niks. 6. Ik ____ naar een prachtig programma op tv. 7. Mijn voeten doen pijn. Ik ____ al uren te wachten in deze rij. 8. Doet dit pijn? Nee hoor, ik ____ er niks van.

Leaderboard

Visual style

Options

Switch template

Continue editing: ?