1) Jij hebt een .... hond. a) liefe b) lieve c) lief 2) Zij ziet een .... vogel. a) wit b) witte 3) Ik hoor .... muziek a) harde b) hard 4) Jij hebt een ... huis. a) grote b) groot 5) Wij kopen ... schoenen. a) mooie b) mooi c) moie 6) Dat is geen ... antwoord. a) goed b) goede 7) ... weekend! a) fijne b) fijn 8) ... dag! a) fijne b) fijn 9) ... vakantie! a) fijne b) fijn 10) Dat is een ... meisje. a) aardige b) aardig 11) Dat is een ... jongen. a) aardige b) aardig 12) Jij eet een ... citroen. a) zuur b) zure c) zuure 13) Daar loopt een ... man. a) oude b) oud 14) Ik ga de ... pan afwassen. a) vies b) vieze c) viese 15) Hij heeft een ... tasje. a) klein b) kleine 16) Een ... banaan. a) geel b) geele c) gele 17) Dit is een super... boek. a) leuke b) leuk

Bijvoeglijk naamwoord A1

Leaderboard

Visual style

Options

Switch template

Continue editing: ?