1) le désastre a) de wegwerkzaamheden b) uitgaan, naar buiten gaan c) de ramp d) rijden 2) le début a) het begin b) de ramp c) schreeuwen d) de afrit 3) le voyage a) de weg b) de reis c) de ramp d) de omleiding 4) rouler a) parkeren b) de file c) de reis d) rijden 5) l’horreur (f) a) de reis b) de verschrikking c) misselijk zijn d) uitgaan, naar buiten gaan 6) la frontière a) de aankomst b) de grens c) het avontuur d) de tol 7) le péage a) parkeren b) schreeuwen c) de weg d) de tol 8) l’arrivée (f) a) de aankomst b) de verschrikking c) het tankstation d) uitgaan, naar buiten gaan 9) avoir mal au coeur a) huilen b) het avontuur c) het (verkeers)bord d) misselijk zijn 10) garer a) de weg b) verlaten c) parkeren d) de reis 11) la sortie a) het begin b) de afrit c) de verschrikking d) het vertrek 12) la déviation a) huilen b) de aankomst c) de omleiding d) de weg 13) pleurer a) de reis b) schreeuwen c) huilen d) parkeren 14) les travaux (m pl) a) de wegwerkzaamheden b) verlaten c) huilen d) de file 15) crier a) schreeuwen b) de aankomst c) de reis d) het vertrek 16) le bouchon a) de file b) de terugkeer, terugreis c) de afrit d) parkeren 17) l’aventure (f) a) de tol b) een kaartje nemen c) het (verkeers)bord d) het avontuur 18) le départ a) de grens b) het vertrek c) verlaten d) het tankstation 19) prendre un ticket a) parkeren b) de aankomst c) het avontuur d) een kaartje nemen 20) le panneau a) parkeren b) het (verkeers)bord c) verlaten d) het tankstation 21) quitter a) de reis b) rijden c) verlaten d) de aankomst 22) la route a) rijden b) het begin c) het (verkeers)bord d) de weg 23) sortir a) het vertrek b) uitgaan, naar buiten gaan c) rijden d) de grens 24) la station-service a) een kaartje nemen b) het tankstation c) de tol d) rijden 25) le retour a) de terugkeer, terugreis b) het tankstation c) rijden d) huilen

Leaderboard

Visual style

Options

Switch template

Continue editing: ?