1) Bregen a) bracht b) brachen c) gebracht d) gebrachen 2) Kiezen a) koos b) gekozen c) kies d) gekoos 3) Doen a) doet b) gedoen c) gedaan d) deed 4) Breken a) braak b) brak c) gebrok d) gebroken 5) Houden a) gehoud b) hieldt c) hield d) gehouden 6) Geven a) gaf b) graaf c) gegevent d) gegeven 7) Blijven a) blij b) blef c) bleef d) gebleven 8) Drinken a) drinkt b) dronken c) gedronken d) gedrankt 9) Begginen a) Begon b) begat c) beggonen d) gebegonen 10) Begrijpen a) Begriep b) begreept c) begreep d) begrepen

Leaderboard

Visual style

Options

Switch template

Continue editing: ?